5. Roy durft
Roy schrok zich rot. Hij had niemand gezien. De stem leek etherisch en toch van heel dichtbij te komen. Hij keek zenuwachtig om zich heen, zich afvragend of hij zich snel uit de voeten moest maken.
"Geen paniek, liefje. Ik ben geen geestverschijning, hoor."
Turend in de duisternis zag hij een silhouet tevoorschijn komen. Het was een zwaarlijvige, zwarte vrouw wier vormeloosheid werd geaccentueerd door de verschillende lagen vodden die ze droeg en de gevouwen doek die om haar hoofd gebonden was. Terwijl ze langzaam in zijn richting schuifelde, voelde hij de sterke neiging er vandoor te gaan als een kind dat geconfronteerd wordt met de boeman. Ze produceerde een lach die uit het diepst van haar ingewanden leek te komen.
"Heb ik je laten schrikken? Goed zo. Dat heb je nodig, mijn vriend, en deze zwarte lady gaat vanavond een bang, wit konijn een hele grote gunst bewijzen!"
Roy begon er genoeg van te krijgen. Hij voelde in zijn jaszak en vond een paar guldens.
"Het spijt me, mevrouw. Ik weet niet wie u bent maar u zou volgens mij wel een kop koffie kunnen gebruiken. Bovendien heb ik hier geen tijd voor."
Hij stak zijn hand uit om haar het kleingeld te overhandigen.
"Je moet me niet beledigen, jongeman. Ik wil je geld niet. En inderdaad, je hebt geen tijd te verliezen, en ik weet ook waarom, en jij bent degene die wel een koffie en misschien ook wat sterkers kunt gebruiken. Kom mee, we hebben veel om over te praten."
Elfriede draaide zich om en begon de straat uit te sloffen. Ze keek niet om. Roy was met stomheid geslagen. Zijn eerste impuls was om weg te rennen in de tegengestelde richting, maar hij was aan de grond genageld.
"Hé, luister eens", schreeuwde hij. Hij realiseerde zich dat hij onder het raam van Candice stond en liet zijn stem zakken.
"Wat wilt u van mij? U kunt onmogelijk weten wie ik ben. Ik ga nu weg."
Hij had hardop gesproken maar ze was al te ver om het te kunnen horen, en trouwens, wat maakte het uit? Een of ander gestoord, oud wijf! Waarom aarzelde hij dan? Hij had een echtgenote die straks tot bedaren moest worden gebracht en een stad om verder te ontdekken. Een plotselinge vlaag van emotie deed hem van gedachten veranderen en hij besloot toch de snel verdwijnende figuur in de nacht te volgen. Na een paar straten dacht hij haar spoor kwijt te zijn, maar plotseling stond ze daar, verlicht door een straatlantaarn, hem grinnikend aan te kijken bij de deur van een café. Even hield hij in, zich afvragend welke waanzin hem in zijn greep had gekregen, maar volgde toen toch, als door een magneet aangetrokken, haar uitnodigende vinger naar de ingang.
Eenmaal binnen werden zijn zintuigen bestormd door dikke rookwalmen en de geur van verschraald bier, koffie en mensenvlees. Alles leek bedekt met een bruine sluier. De lange, houten bar, de tafels en stoelen, de muren met de groezelige schilderingen, de houten vaten die op een stellage waren opgesteld en de ontelbare prullaria die overal aan het plafond hingen. De ruimte was bomvol met luidruchtige en uitbundige klanten, en Roy had moeite de mysterieuze vrouw in het gewoel te ontdekken. Hij zag haar zitten aan de hoek van een lange tafel die vol stond met lege glazen en flessen. Ze gebaarde naar hem dat hij wat te drinken moest halen en wees op een bepaalde bierfles om haar voorkeur aan te geven. Hij wrong zich tussen het publiek door naar de bar en wist pas na een paar minuten de aandacht van de barkeeper te trekken.
"Twee bier, alstublieft."
"Wat voor bier wilt u, meneer? We hebben hier tweeëndertig verschillende soorten."
De man wierp hem een blik toe die duidelijk maakte dat hij geen tijd had voor verdwaasde toeristen. Roy voelde zich uitermate ongemakkelijk en had geen idee wat hij moest zeggen. Na enige aarzeling wees hij op de vrouw die hem hier naartoe had geleid en zei:
"Het bier dat zij drinkt."
De barkeeper volgde met zijn blik Roy's wijzende vinger en haalde onmiddellijk twee flessen van onder de bar vandaan, verwijderde de kroonkurken, vulde de glazen en overhandigde ze aan Roy.
"Hoeveel krijgt u van me?"
"Nee, dat hoeft niet. Die mevrouw betaalt altijd zelf de rekening." Met een flauwe glimlach om zijn mond richtte hij zijn aandacht op de volgende klant.
Nog steeds volledig in de war door de gebeurtenissen, liep hij met de volle glazen naar de plek waar de imposante negerin zat te wachten. Wie was die vrouw? Wat er ook gebeurde, hij moest en zou er achter komen hoe de vork in de steel zat.
"Eindelijk, daar ben je, liefje. Aha, mijn lievelingsbier. Dat is aardig van je."
Roy wierp haar een onderzoekende blik toe.
"Oké dame, u heeft me waar u me hebben wilde. God weet waarom, maar hier ben ik dan. En mag ik dan nu weten wie u bent en hoe u allerlei dingen over mij te weten bent gekomen? En waarom zei de barkeeper tegen me dat die dame altijd de rekening betaalt? Waarom zit ik in godsnaam hier tegen u te praten?"
Het was er in één onafgebroken stroom van woorden uitgekomen. Ze legde een benige hand op de zijne. Hij keek naar de met vele zilveren ringen versierde vingers en voelde zich opeens kalmer worden dan hij in maanden was geweest.
"Ik denk dat je wel weet waarom je hier bent, liefje. Je maakt een moeilijke tijd door, ik kan het in je ogen zien. Je ogen zijn helemaal leeg, liefje. Je moet opnieuw leren om te leven. Het is tijd om nieuwe dingen te beleven, risico's te nemen, dingen te doen die je normaal gesproken slecht zou vinden."
"Maar..."
"Je denkt dat dat onmogelijk is. Je voelt je gevangen en je kunt er niet uitkomen. Je zit opgesloten in een gouden kooi, veilig en comfortabel, maar je zult sterven als je er niet uitbreekt, nu, vanavond."
Haar ogen waren waterig, aangetast door grauwe staar en omlijst door dikke, hangende huidplooien. Maar in haar pupillen zag hij een brandend vuur van een ongekende intensiteit hetgeen een hypnotisch effect op hem had. Hij liet zijn hoofd hangen, overmand door het gevoel dat zijn hele leven ter discussie stond.
"U heeft gelijk. Volkomen gelijk, maar hoe weet u dat? Wie bent u eigenlijk? Probeert u me angst aan te jagen?"
"Nooit, liefje. Je zult je nooit meer angstig voelen. En wie ik ben is niet belangrijk. Ik ben niemand en misschien ben ik iedereen. Dat heeft het vrouwtje toch maar weer even mooi gezegd, hè Beest?"
Roy keek verbaasd toe hoe ze plotseling een afzichtelijk hondje tevoorschijn toverde uit haar rokken. Het mormel schudde zijn magere lijf en ging op de tafel zitten en gaf Roy, tot diens grote ontsteltenis, een lik op zijn neus.
"Beest voelt het aan als mensen in moeilijkheden zijn. Maar nu moet jij me alles vertellen."
Ze aaide de hond die rilde van plezier. Roy leunde voorover en nam zonder enige aarzeling ruim de tijd om zijn hart uit te storten bij deze vrouw met wie hij normaal gesproken tot iedere prijs elk contact zou hebben willen vermijden. Hij vertelde zijn levensverhaal, vanaf het begin en eindigend met zijn huwelijk met Candice. Naarmate zijn relaas vorderde, begon hij zich te realiseren dat hij zich door deze bekentenissen aan een wildvreemde zwerfster bevrijdde van al die frustraties en onzekerheden die hem maakten tot wie hij nu was. Elfriede zei weinig maar keek hem onafgebroken in de ogen. Toen hij bij het hoofdstuk Candice aankwam, maakte ze echter toch een opmerking.
"Ja, ik ken dat soort. Je moet het haar niet kwalijk nemen. Het lijkt me dat ze niet de ideale partner voor jou was en jij niet voor haar. Misschien gewoon pech dat jullie elkaar zijn tegengekomen, maar mensen kunnen veranderen en als de wil er is kan alles gerepareerd worden."
Na twee uur aan een stuk door gepraat te hebben, moest hij zich excuseren. Onderweg naar het toilet lette hij nauwelijks op de mensen om hem heen, hij was te zeer in de ban van de euforie die zich van hem meester had gemaakt. Terwijl hij in de pisbak het overtollige bier liet weglopen, probeerde hij de gebeurtenissen van die avond nog eens op een rijtje te zetten. Een ding was zeker, die dure psychiater in Tampa zou een goede klant verliezen. Een belachelijke hoeveelheid geld en voor wat? Bekrachtiging van zijn angsten en bevestiging van zijn tekortkomingen. Hij zou graag het gezicht van die zieleknijper zien als hij hem vertelde dat hij hem niet meer nodig had. De gedachte aan geld deed hem zich afvragen hoe hij het zou kunnen regelen om Elfriede voldoende geld te geven zodat ze een redelijk comfortabel leven zou kunnen leiden. Bijna tegelijkertijd realiseerde hij zich dat Elfriede het niet nodig had en zeker beledigd zou zijn door een dergelijk voorstel. Zo zat ze niet in elkaar. God, had hij dan helemaal niets geleerd van deze avond? Geld lost geen problemen op, dat doen mensen. Elfriede staat op de laagste sport van de maatschappelijke ladder en toch is ze tevreden met het leven en ze is zelfs bereid om dat gevoel op anderen over te brengen. Wat een merkwaardige vrouw. Zou ze over bovennatuurlijke krachten beschikken? Het had er in ieder geval alle schijn van dat ze gedachten kon lezen.
Op de terugweg bedacht hij dat hij trek had in nog een biertje en hij keek in de richting van Elfriede om te vragen of zij er ook een wilde. Ze was er niet meer! Op haar plaats zat een goedgeklede vrouw met kastanjebruin haar met de rug naar hem toe. Elfriede was spoorloos verdwenen. Hij voelde een plotselinge vlaag van paniek in zijn maagstreek.
"Neem me niet kwalijk maar weet u toevallig waar die oudere vrouw is gebleven?"
"O, bedoel je die Surinaamse?", zei ze met een fluwelen stem. "Ze is net weg, maar ik moest zeggen dat je je geen zorgen moet maken. Je zult haar spoedig weerzien."
Ze bracht een van haar glanzende, roodgelakte nagels vlak bij het puntje van zijn neus en zei: "Ben jij zo'n zorgelijk mannetje?"
6. Carolien doet Gods werk
Luitenant Carolien Visser vroeg voor de zoveelste keer aan God om haar kracht te geven Zijn werk te doen. De regen kwam ondertussen met bakken uit de hemel. Ze had die avond de eerste verontrustende tekenen van een naderende verkoudheid gevoeld en zag er bepaald tegenop straks de elementen te moeten trotseren en het gebruikelijke gevecht met de onverzettelijkheid van de menselijke natuur aan te gaan. Aan de andere kant had ze haar roeping en haar orders en wist ze dat haar leed in het niet viel bij dat van die arme zielen die met een deken en een paar kartonnen dozen bescherming zochten in portieken, hun zorgen wegdrinkend met goedkope wijn en bier. Terwijl ze zichzelf motiveerde met de gedachte dat ze wellicht vanavond goede werken zou kunnen verrichten, bekeek ze zichzelf nog een laatste keer in de manshoge spiegel die de hal van haar woning domineerde. Een mooie vrouw was ze nooit geweest, maar ze was trots op haar propere en representatieve uitstraling. Ze duwde een weerbarstige grijze haarlok onder haar pet en liet zichzelf een moment van ijdele overpeinzing toe. Het zou geen kwaad kunnen als ze haar haar eens zou verven, en een lichte make-up zou misschien ook niet misstaan, maar om daar na al die jaren nu nog aan te beginnen... Het was zoveel werk en kostte zoveel tijd die beter op een ander manier besteed zou kunnen worden. In de spiegel kijkend moest ze toegeven dat ze er ouder dan haar vijfenvijftig jaar uitzag, en misschien moest ze toch eens binnenlopen bij de schoonheidssalon waar ze al die elegante vrouwen verwend zag worden. IJdelheid heeft niets te maken met Gods goede werken, riep ze zichzelf resoluut tot de orde terwijl ze haar onberispelijke uniform nogmaals inspecteerde. Ze herschikte haar pet, trok de kinband strak, zette haar bril recht en verklaarde zichzelf gereed voor haar taak. Nadat ze de stapel Strijdkreten in haar tas had gestopt en gecontroleerd had of haar bijbel op de juiste plaats in haar jaszak zat, stapte ze vastberaden naar buiten. Juist toen ze de deur achter zich gesloten had, hoorde ze de telefoon overgaan. Na een kortstondige tweestrijd zuchtte ze diep en ging opnieuw het huis binnen.
"Hallo met Carolien Visser."
"Hallo Carolien, met majoor Dijkstra. Ik ben blij dat ik je nog te pakken heb gekregen. Zou je ons een grote dienst willen bewijzen? Cadet Peeters kan door een griepaanval helaas haar ronde niet doen vanavond."
Alweer, dacht Carolien hardvochtig. Die meid had nooit bij het Leger moeten komen.
"Ik neem aan dat u wilt dat ik haar ronde overneem?" Ze kon haar gebrek aan enthousiasme niet geheel verbergen.
"Als u dat zou willen doen, heel graag. We hadden het eigenlijk niet weer willen vragen maar u woont zo dichtbij en we zagen dat u vanavond ook in het centrum werkt, vandaar. Zou u nog even willen langswippen om haar collectebus op te halen? Fantastisch."
Carolien kon zich majoor Dijkstra duidelijk voor de geest halen, zittend achter zijn bureau, corpulent en zelfingenomen, met die lachwekkende snor die tot ver over zijn wangen opkrulde, terwijl hij de werkzaamheden van het Leger coördineerde als een kleingeestige Napoleon. De manier waarop ze mensen in gedachten veroordeelde baarde haar soms zorgen. Het was een slechte eigenschap, maar ze kon het niet helpen. Heilsoldaten waren ook maar mensen en ze moest hun zwakheden accepteren en zich op haar eigen werk concentreren. Op dat moment echter wenste ze Tjeerd Dijkstra op z'n minst een zware buikloop toe.
"Vanzelfsprekend. Ik ben blij dat ik u uit de brand kan helpen. Ik ben er over een paar minuten."
Aangekomen bij het hoofdkantoor, bleek majoor Dijkstra tot haar opluchting niet op zijn plek te zitten. Ze pakte de collectebus en het werkschema van cadet Peeters en verliet snel het gebouw om vervolgens de tram naar het centrum te nemen.
Zoals gebruikelijk kreeg ze in de tram veel aandacht van medepassagiers die haar vanuit hun ooghoeken bekeken. Ze was er nu wel aan gewend maar toen ze twintig jaar geleden bij het Leger was gekomen had ze zich erg ongemakkelijk gevoeld onder de reacties op haar geüniformeerde verschijning, ondanks het feit dat men tijdens de introductiecursus ervoor had gewaarschuwd over het algemeen meer vijandelijkheid dan vriendelijkheid te verwachten. In de loop der jaren had ze begrepen dat de mensen naar het uniform en waar dat voor stond keken, en niet naar de mens erachter. Als je eenmaal met de mensen praatte, was er wel degelijk een rechtstreeks contact van mens tot mens mogelijk. Ze had het daar ook vaak over gehad met haar vrienden bij de politie die soortgelijke ervaringen hadden.
Terwijl de tram met veel lawaai door de verregende straten reed, bekeek ze het werkschema van cadet Peeters. De Wallen! O, wat leuk! Ze probeerde zich de laatste keer dat ze door de straten van de wereldberoemde rosse buurt had gelopen te herinneren. Het was alweer jaren geleden geweest en een oudere, ervaren collega had haar begeleid. Het was een van de meest interessante avonden van haar leven geweest. Achteraf had ze het gevoel gehad dat alles mogelijk was in dat wereldje. Je kwam er mensen van allerlei pluimage tegen, van pure slechtheid tot de goedheid zelve. Ze had gebeden om dit gebied toegewezen te krijgen als haar vaste route, maar het had niet zo mogen zijn en ze had elders in de stad haar vervulling gevonden. Toch had ze altijd prettige herinneringen gehouden aan de Wallen.
Op de Dam stapte ze uit de tram, stak het drukke plein over en baande zich een weg door de menigte op het Damrak. Gelukkig was het minder hard gaan regenen en terwijl ze langs de Bijenkorf liep werd haar aandacht getrokken naar de etalages die in kerstsfeer gedecoreerd waren. Ze wist dat het weinig met de werkelijke boodschap van het Kerstfeest te maken had maar vond het toch een verrukkelijk schouwspel. Vooral de betoverde kindergezichtjes die naar de bewegende poppen en lichtjes keken gaven haar altijd een warm gevoel van binnen. Wat jammer dat het er alleen maar om gaat hun ouders het geld uit de zak te kloppen, dacht ze weemoedig. Na een paar minuten hervatte ze haar weg. Ze had besloten haar ronde te beginnen in de Warmoesstraat, berucht om zijn leerbars voor homomannen. Hier was weinig van de kerstsfeer te merken en ze rilde van de kou terwijl de motregen gestaag neerdaalde. Voor de etalage van een condoomwinkel hield ze in om haar neus te snuiten. De in vele vormen en kleuren uitgevoerde preservatieven leken haar spottend toe te wuiven vanuit het met neonlampen versierde interieur, uitgevoerd in dezelfde kleuren als de etalages van de Bijenkorf maar gevoelsmatig een totaal ander effect bewerkstelligend bij de vrome Carolien. Luitenant Visser, een toegewijd lid van Gods leger, besloot zo snel mogelijk een droge, warme plek op te zoeken. Ze wist dat homo's weinig reden hadden om sympathie te hebben voor het Leger des Heils dat in haar ideeën duidelijk afwijzend tegenover homoseksualiteit was, hoewel die houding wel wat aangepast was in het licht van de vreselijke gevolgen van de aids-epidemie. Het was dan ook niet verwonderlijk dat terwijl homo's over het algemeen wel waardering hadden voor het onzelfzuchtige sociale werk van het Leger, de meeste van hen een organisatie die hen in principe veroordeelde niet gemakkelijk konden vergeven. Zelf had ze altijd goed kunnen opschieten met de homo's die ze ontmoet had die vaak erg genereus en hartelijk waren geweest. Met dat in gedachten betrad ze een van de bars door een zwarte, houten deur. Het was woensdagavond en pas negen uur, hetgeen in deze contreien heel vroeg was. Omdat ze zich in overvolle café's niet op haar gemak voelde, was ze opgelucht toen ze zag dat er slechts een paar klanten aanwezig waren die zich verdeeld hadden opgesteld in de langgerekte ruimte. Ze liep naar de bar om even met het dienstdoende personeelslid te praten. Het was wel zo beleefd om te informeren of het goed gevonden werd dat ze hier haar boodschap kwam verkondigen en kwam collecteren.
"Hallo zeg, wat hebben we hier? Het is heel moedig van u dat u met dit weer ons komt bezoeken. Eerlijk gezegd dacht ik eerst dat u een verdwaalde travestiet was."
De barkeeper lachte hartelijk en verwelkomde haar met uitgestoken hand. Ze keek hem aan en nadat ze het grapje begrepen had, lachte ze met hem mee en schudde zijn hand. Hij was klein van stuk en stevig gebouwd met een gigantische zwarte hangsnor en lachende ogen. Viva Zapata, schoot het door haar heen en ze voelde zich meteen op haar gemak.
"Vindt u het goed als ik met een paar mensen ga praten? Ik heb ook de Strijdkreet bij me en een collectebus voor de behoeftigen."
"Natuurlijk schat, maar ik heb zo mijn twijfels of de boodschap in vruchtbare bodem valt bij dit zooitje, laat staan dat ze hun portefeuille trekken." Hij zei dit expres zo luid dat iedereen het kon horen en verschillende van de aanwezige mannen lachten.
"Weet je wat, ik zal de muziek wat zachter zetten zodat ze kunnen horen wat u te zeggen heeft. Wilt u wat drinken, koffie misschien? Ik neem aan dat die rode neus niet het resultaat is van alcoholmisbruik!"
Ze voelde een enorme sympathie voor deze kleine man. Zo veel humor en geen greintje kwaadaardigheid.
"Graag. Dat is heel vriendelijk van u."
"Met vriendelijkheid heeft het niets te maken, mevrouw. Ik probeer alleen mijn plekje daarboven veilig te stellen door iedere dag minstens één goede daad te verrichten."
Terwijl hij zich omdraaide om de koffie in te schenken, vocht Carolien tegen de gedachte dat deze man bij de hemelpoort sowieso teruggestuurd zou worden. Ze keek om zich heen en liet de indrukken op zich inwerken. Wat weten we eigenlijk weinig van al die kleine subcultuurtjes, dacht ze. Deze plek zou door een leek toch makkelijk als een Satanshuis kunnen worden bestempeld. Haar ogen gleden over de posters aan de muur, trachtend zich niet af te sluiten voor de seksuele taferelen die daarop verbeeld werden. Ze keek naar de dildo's, de keurig uitgestalde flesjes poppers en de zwepen en kettingen die aan de muur hingen. Maar toen zag ze ook de kerstverlichting en de slingers, de dennentakken met de kunstsneeuw en het engelenhaar dat overal overheen gedrapeerd was. Vooral het kleine kerstboompje versierd met teddybeertjes naast de kassa vond ze schattig. Zelfs de pop van een leerman met overdreven grote genitaliën was voorzien van een consacrerende krans van engelenhaar. Het was een andere wereld, maar zeker geen satanische wereld.
"Alstublieft, een warme kop koffie. Wilt u er een scheutje vieux in?"
Carolien voelde de warmte van de alcohol al bijna in haar slokdarm maar wist dat ze vanavond helder moest blijven.
"Nee hoor, dank u wel. Hoeveel krijgt u van me?"
"Hij wierp haar een beledigde blik toe en met een wegwuivend gebaar liep hij weg om een net binnengekomen klant te helpen. Ze ging aan de hoek van de bar zitten en dronk met kleine teugjes haar koffie terwijl ze de aanwezige personen taxeerde. Waar moest ze beginnen? Na een paar seconden had ze haar evaluatie gemaakt, ze zou beginnen met een man die enigszins ineengedoken op een bankje tegenover de bar zat. Hij zag er op de een of andere manier heel eenzaam uit en het Leger des Heils wist wel raad met eenzame zielen. Nadat ze haar kopje leeggedronken had en met een beleefd gebaar naar de vriendelijke barkeeper een volgende versnapering geweigerd had, liep ze naar de man die in zijn eentje zat toe.
"Goedenavond. Vindt u het goed als ik even met u kom praten?"
Zijn gelige snor omlijstte een krachtige mond en zijn kleding niet in aanmerking genomen, zou hij zo uit een zeventiende-eeuws schuttersstuk gestapt kunnen zijn. Het ronde gezicht met de diepe groeven, de brede neusvleugels en het muisgrijze haar dat voor zijn leeftijd net iets te lang was in de nek, echt een typisch Hollandse kop. Niet onvriendelijk, niet onaantrekkelijk, het type dat niet moeilijk te benaderen was omdat er geen greintje agressiviteit in zijn manier van doen te bespeuren viel. Ze schatte hem ergens in de vijftig en zijn desondanks fonkelende ogen verrieden een uitgebreide levenservaring. Hij leek op een jeugdige uitvoering van een oude, wijze man uit de sprookjes van de gebroeders Grimm.
"Liever niet, als u het niet erg vindt. Ik zit te wachten op een vriend."
In contrast met zijn mannelijke uitstraling klonk zijn tamelijk hoge stem enigszins nichterig.
"Ik beloof dat ik u niet lang zal ophouden. Ik wil alleen even met u over Gods woord praten."
"Ja lieve schat, dat dacht ik al. Het probleem is alleen dat God en ik elkaar jaren geleden al uit het oog verloren zijn. Hij heeft me danig teleurgesteld, weet je. Net als al die andere mannen, niets dan loze beloftes en leugens."
"Je lijkt er niet erg gelukkig onder te zijn. Ik weet dat het mijn zaak niet is maar wil je me vertellen wat er gebeurd is?"
"Nou, om te beginnen was er aids! Nee echt, ik wil het er niet over hebben. Alstublieft! Ik zal wel wat in de collectebus doen, is dat goed?"
Carolien voelde dat deze man er hard aan toe was zijn hart uit te storten, maar ze wist niet zeker of zij de aangewezen persoon was om hem daarbij te helpen. Terwijl hij wat kleingeld in de bus deed, besloot ze een laatste poging te wagen.
"Vorige maand is mijn zus overleden aan kanker. Het is voor mij ook moeilijk geweest. Ik had ook twijfels of dat echt de wil van God was geweest. Ze was pas vierenveertig."
Het was nog waar ook. Haar ogen vulden zich met tranen terwijl ze terugdacht aan die vreselijke dagen vlak na de begrafenis toen ze bijna ten onder was gegaan aan de angsten en twijfels omtrent het geloof dat haar altijd zoveel kracht had gegeven. Zonder de toegewijde steun van haar vrienden bij het Leger had ze toen misschien wel haar geloof verloren.
"O, het spijt me dat te horen." Hij legde zijn arm beschermend over haar schouder.
"Daar zit ik dan, de zelfzuchtigheid zelve, als een nijlpaard dat zich zelfgenoegzaam in de modder van zijn eigen problemen wentelt. Ik was vergeten dat andere mensen ook problemen hebben. Maar begrijp je wat ik bedoel? Als God bestaat dan is hij wel een tamelijk gevoelloze ceremoniemeester. Heb je dat nooit zo gevoeld?"
Hiermee was Carolien op vertrouwd terrein aangekomen. Meestal voerden mensen de onnodige dood van kinderen in oorlogstijd aan als het bewijs voor de wreedheid van God. Normaal gesproken wist ze precies hoe de conversatie op zo'n moment voort te zetten en het gelijk naar zich toe te trekken, maar in dit geval was het persoonlijker en ze voelde alle onzekerheden die waren veroorzaakt door de dood van Inge weer terugkomen. Plotseling voelde ze zich niet meer op haar gemak in deze kroeg. Het was inmiddels drukker geworden met wat haar nu toescheen Jeroen Bosch-achtige figuren en de muziek was luider gezet waardoor haar evenwichtigheid ernstig verstoord werd. Ze begon een lichte paniek te voelen en het leek alsof ze de grond onder haar voeten begon te verliezen.
"Kom mee, lieve schat. We laten deze circusparade maar beter voor wat het is."
Hij nam haar arm en leidde haar naar de uitgang. Eenmaal buiten hapte ze naar lucht en probeerde ze zichzelf tot bedaren te brengen.
"Dankjewel", zei ze. "Ik heb geen idee wat er met me gebeurde. Misschien is het die opkomende verkoudheid die me een beetje draaierig maakt."
"Ik ben Willem", zei hij en hij stak zijn hand uit. "En jij en ik gaan ergens rustig een kop koffie drinken tot jij je beter voelt."
"Ik ben Carolien, maar doet u geen moeite, ik voel me al een stuk beter."
"Ik duld geen tegenspraak, lieve schat. Ik heb niet veel tijd maar ik kan je onmogelijk in deze toestand alleen laten. Kom mee. Tante Wilhelmina weet wat het beste is."
Ze nam zijn arm en liet zich meevoeren naar een café om de hoek. Op de een of andere manier vertrouwde ze hem blindelings en ze realiseerde zich dat hij haar taak voor vanavond had overgenomen.
The Amsterdam Series
Home
7. Mia is woest en Ben ziet het niet komen
Ze had haar hele voorraad make-up gebruikt om het beoogde effect te bewerkstelligen. Mia deed een stapje achteruit en bekeek zichzelf in de spiegel, haar karmozijnrood gestifte lippen tuitend en haar met mascara doordrenkte wimpers verleidelijk op en neer bewegend. Ze giechelde als een bakvis en ging weer achter de computer zitten om de boekhouding af te ronden en op Ben te wachten. Ze vond het waanzinnig opwindend om een rol te spelen en daarbij haar fantasie de vrije loop te laten. Zelfs het schuldgevoel dat ze voelde opkomen omdat ze zich optutte als een temeier was spannend. Als haar moeder haar zo eens zou zien! Ze grinnikte inwendig terwijl ze haar mond met de rug van haar hand bedekte, een gewoonte die ze als kind had aangeleerd en nooit meer was kwijtgeraakt. Haar moeder had indertijd veel te lang gewacht met het laten aanbrengen van een beugel om de scheve tanden van haar dochter te corrigeren. Ze stonden nu perfect op een rijtje maar het grootste deel van haar tienerjaren had ze met een compleet fietsenrek in haar mond rondgelopen en noodgedwongen de daaruit voortvloeiende pesterijen van zowel jongens als meisjes gelaten over zich heen laten komen. De ironie van het feit dat zodra ze hem niet meer hoefde te dragen, beugels volledig geaccepteerd werden en zelfs in de mode kwamen, was haar niet ontgaan en ze was nooit het wantrouwen verloren ten aanzien van steelse blikken die anderen op haar wierpen. Uiteindelijk had ze in een modetijdschrift een mager model uit Parijs ontdekt met wie ze een vage gelijkenis meende te hebben en ze besloot haar eigen imago te creëren op basis van de afstandelijkheid van die anonieme vrouw. Ze was nooit erg modebewust geweest maar vanaf dat moment hulde ze zich in voornamelijk zwarte kleren met bijpassende make-up en merkte tot haar verbazing dat ze een soms felbegeerde vrouw was geworden.
"Je verbergt je vrouwelijkheid op die manier", had haar moeder gezegd.
"Welke vrouwelijkheid, mama? Ik ben lang en mager en het kan me niet schelen of mensen me vrouwelijk vinden of niet. Ik moet mezelf er lekker bij voelen en ik trek geen kleren aan om mannen te plezieren of om door jou gekoesterde ambities voor mijn persoon te vervullen."
"We willen alleen maar dat je gelukkig bent, lieverd."
"Nee, jullie willen dat ik trouw, kinderen krijg en een nestje bouw, dan zijn jullie gelukkig. Zo werkt het dus niet, voor mij niet in ieder geval."
Naderhand had ze er een beetje spijt van gehad dat ze zo fel was geweest, maar ze vond dat ze dit duidelijk moest maken. Tot haar eenentwintigste jaar was haar leven niet bijzonder gelukkig geweest en had ze steeds geprobeerd te voldoen aan andermans verwachtingen. Het was tijd geworden om aan haar eigen geluk te werken, en als mensen daar problemen mee hadden, jammer dan!
Ondanks het feit dat het midden op de dag was, was het buiten zo donker dat Mia een paar kaarsen had aangestoken, zowel om het licht van de bureaulamp aan te vullen als om een bepaalde sfeer te creëren. Ze wist niet precies hoe laat hij zou komen, maar ze ging er vanuit dat hij iets voor de lunch mee zou nemen en dus niet meer zo lang op zich zou laten wachten. Met haar kin op haar handen staarde ze naar buiten en begon te dagdromen.
Ze had de boekwinkel overgenomen toen haar vader een paar jaar daarvoor zich had moeten terugtrekken om gezondheidsredenen. Haar ouders hadden besloten naar Weesp te verhuizen waar haar moeder was geboren. Haar enige broer woonde sinds 1980 in Australië, en dus had zij in haar eentje de leiding over de zaak. Het was geen vetpot, daarvoor waren er te veel tweedehands boekwinkels in Amsterdam, maar ze hield van het werk en vond het heerlijk haar eigen baas te zijn en ook nog genoeg te verdienen om er redelijk van te kunnen leven. Het mocht dan wel een armoedig winkeltje zijn, maar het was wel helemaal van haar en ze was er trots op. Er was weinig reden om veel te veranderen in de zaak zoals haar vader die had opgebouwd. Het werkte op deze manier en geen enkele opknapbeurt of modernisering zou de verkopen doen stijgen, zeker niet op deze locatie. Nu en dan, als ze weer eens goed verkocht had, schafte ze een bijzonder tweedehands meubelstuk aan. Langzamerhand was ze een aardige collectie designmeubels aan het opbouwen die de afgunst van haar vrienden opriep. Ze hield van kwaliteit, of het nu kleren of stoelen betrof, en ze was er trots op een uitstekende koopjesjager te zijn. Een keer per maand liep ze de veilinghuizen en tweedehands meubelzaken af. Meestal kwam ze met lege handen thuis, maar een enkele keer kon ze een goede deal maken en beleefde dan enorm veel plezier aan haar verovering.
Op haar liefdesleven paste ze grotendeels dezelfde principes toe, met als resultaat dat ze nog steeds vrijgezel was. Ze had wat betreft relaties veel te hoge verwachtingen en de meeste mannen werden na de eerste ontmoeting door haar afgekeurd. Als vrouw van bijna vijfendertig zou ze zich de rest van haar leven moeten behelpen met tweedehands materiaal dat zelden van hoge kwaliteit was. Ben was ook zo'n geval; sympathiek, representatief en edelmoedig maar tekortschietend in velerlei aspecten van Mia's eisenpakket en dus niet onmisbaar. Toch maakte ze zich zelden zorgen over het feit dat ze misschien wel altijd alleen zou blijven, want na de periode van onzekerheid gedurende haar tienerjaren genoot ze nu van haar zelfvertrouwen en onafhankelijkheid. Als de juiste man niet in haar leven kwam, jammer dan, dan was het blijkbaar zo voorbeschikt en ze zou in ieder geval geen genoegen nemen met een compromis. Dat wilde niet zeggen dat ze een kluizenaarsbestaan leidde, in het geheel niet. Ze was dol op romantiek. Ook van seks genoot ze volop en er was in de loop der jaren een onafgebroken stroom minnaars geweest die echter geen van allen de juiste eigenschappen hadden gehad om het lang bij haar uit te kunnen houden. Soms dacht ze dat het er mee te maken zou kunnen hebben dat geen enkele man tegen haar vader, die ze verafgoodde, opkon en dat ze eigenlijk in de klassieke valstrik van het zoeken naar een surrogaat was gelopen. Haar moeder dacht dat in elk geval en had dat ook meerdere malen met zoveel woorden laten blijken, maar Mia vond dat ze zichzelf goed genoeg kende om te weten dat het grote onzin was. Maar nu was er een spelletje dat erop wachtte gespeeld te worden. Er ging een siddering van opwinding door haar heen bij de gedachte aan wat ze straks met Ben zou gaan doen, voordat ze hem net als zijn voorgangers bij het grofvuil zou zetten. Waar bleef hij trouwens? Het was kwart voor een en naast die andere verlangens begon ze nu toch ook honger te krijgen.
Ben hield zich ternauwernood overeind op de fiets. Achterop had hij een zware tas gebonden met boeken die hij van haar geleend had, aan het stuur hing een boodschappentas met spullen voor een uitgebreide lunch en in zijn rechterhand hield hij een grote bos bloemen terwijl hij met de linkerhand trachtte de macht over het stuur niet te verliezen. Hij had moeite zijn gedachten bij het verkeer te houden omdat Mia steeds door zijn hoofd speelde. Ze boezemde hem ontzag in en tegelijkertijd bracht ze hem in vervoering. Nooit eerder had een vrouw hem zo stuurloos en onderdanig doen voelen. Als ze bij haar thuis waren rende hij als een jonge hond achter haar aan, bracht haar dingen die ze nodig had en probeerde hij continu op haar stemmingen in te spelen zodat hij het haar zo aangenaam mogelijk kon maken. Ze kwam bijna nooit bij hem op bezoek, hetgeen hij wel begreep want zijn eenkamerappartement was bepaald niet riant, maar toch had dat ook te maken met het feit dat alles op haar voorwaarden geschiedde. Hij wist wel dat hij zichzelf op deze manier eigenlijk vernederde maar hij kon het niet helpen, hij was smoorverliefd op haar. Vooral de seks was geweldig. Het waren slechts fantasieën en spelletjes maar hij kon er helemaal in opgaan en het was heerlijk om niet het initiatief te hoeven nemen en allerlei verleidingstechnieken te moeten toepassen totdat hij haar zover had. Mia wist wat en wanneer ze wilde en hij was graag bereid haar ter wille te zijn. Hij wilde haar onder geen beding verliezen.
De zware regen was overgegaan in een lichte motregen maar de straten waren nat en druk en het bleek een hele onderneming om bij de boekwinkel te komen. Het was een van die donkere dagen waarop niemand wist of ze hun lichten wel of niet moesten aandoen, en omdat hij überhaupt geen licht had op zijn fiets, wist Ben hoe makkelijk automobilisten hem over het hoofd zouden zien. Typisch Amsterdam, dacht hij. Soms is het net Russisch roulette, bijna-ongelukken aan de lopende band. Hij probeerde goed op te letten en ondanks dat hij bijna tegen een andere fietser opbotste die ternauwernood een toerist die niet uitkeek kon ontwijken, kon hij de tocht veilig voortzetten en viel terug in zijn dagdromen. Ben was normaal gesproken uitermate voorzichtig en oplettend maar deze keer hielp hem dat niet te voorkomen wat er zou gebeuren.
De bestelwagen reed plotseling en zonder waarschuwing de weg op vanuit de parkeerhaven. Ben kon nog net op tijd uitwijken naar het midden van de weg waar hij echter met zijn voorwiel in de tramrails terechtkwam. Hij kwam hard terecht op het asfalt en hoorde een alarmerend, rinkelend geluid achter zich. Voordat de tram hem raakte zag hij met ijzingwekkende scherpte en als ware het in slow motion het gevaarte op zich af komen. Hij zag de chrysanten uit elkaar vallen in een wolk van witte bloemblaadjes en verloor het bewustzijn.
"Klootzak! Vuile, gore rotklootzak!", schreeuwde Marcel de verdwijnende bestelwagen na, wanhopig proberend het kenteken in zijn geheugen te prenten voordat de auto uit het zicht was verdwenen. Voorzichtig haalde hij de fiets of wat daar van over was weg, trok zijn regenjas uit en legde die over het verwrongen lichaam, ondertussen hulpeloos om zich heen kijkend. De trambestuurder bleef, wit weggetrokken en in shock, zitten waar hij zat terwijl er steeds meer mensen om de gewonde jongeman heen kwamen staan.
"Heeft er iemand een ambulance gebeld? In Godsnaam, deze man heeft hulp nodig, en snel!"
Het was alsof er een onzichtbaar krachtveld ontstaan was op de plek van het ongeluk. Er verzamelden zich steeds meer mensen maar niemand bood enige vorm van hulp aan. Een stem schreeuwde dat de politie was gewaarschuwd maar een paar minuten lang heerste er verder een merkwaardige rust die slechts verstoord werd door het op de achtergrond toeteren van ongeduldige automobilisten die niet wisten wat er gebeurd was. Marcel ervoer de situatie als zeer surrealistisch en keek uit frustratie wild om zich heen naar de mensen in de menigte om vervolgens zijn aandacht te verleggen naar de man die op straat lag. Hij bloedde hevig uit een wond op zijn voorhoofd en Marcel kon niets anders bedenken dan zo goed en zo kwaad als dat ging het bloed te deppen met wat papieren zakdoekjes die hij in zijn jaszak had gevonden. Hem verder onderzoekend voelde hij tot zijn opluchting een zwakke hartslag in de nek. De linkerarm en het linkerbeen waren in een onnatuurlijke positie gedraaid en waren hoogstwaarschijnlijk gebroken. Hij wilde niets aan het lichaam verplaatsen voor het geval er ook nog inwendige bloedingen waren, dus beperkte hij zich tot het voorzichtig stelpen van de stroom bloed die nog steeds uit het hoofd vloeide. Marcel streek het plakkerige, blonde haar voor de ogen van de jongeman weg en bekeek hem eens goed. In eerste instantie dacht Marcel aan een student, maar misschien was hij daar te oud voor. In ieder geval was het een leuke jongen met een vriendelijk, open gezicht, een leuke neus en sensuele lippen. Wat zonde!
Op dat moment kondigden luid klinkende sirenes de komst van ambulance en politie aan en kwam er eindelijk beweging in het tafereel. Hij ging op een afstandje staan en keek hoe de gewonde onderzocht werd en vervolgens voorzichtig op een brancard werd gelegd.
"Meneer, heeft u gezien wat er gebeurd is?"
Een jonge politieman - eigenlijk nog een jochie, schoot er door hem heen - sprak hem aan terwijl hij zijn notitieboekje tevoorschijn haalde. Marcel verschafte zoveel details als hij kon maar werd ondertussen afgeleid door wat er bij de ambulance gebeurde. Het kenteken van de bestelwagen kon hij gedeeltelijk reproduceren, maar de kleur of het merk kon hij zich met geen mogelijkheid herinneren. De politieman keek hem onderzoekend aan.
"Voelt u zich wel goed, meneer? U ziet een beetje bleekjes. Het lijkt me beter als u even met iemand van het ambulancepersoneel gaat praten."
Het was waar, Marcel voelde zijn benen ineens heel slap worden. Hij was koud en nat, zijn handen trilden en hij voelde zich alsof hij ieder moment in huilen uit kon barsten. Voor hij het wist zat hij in de ambulance naast de bewusteloze jongeman en werd hem gezegd plat te gaan liggen. Er werden twee plastic zakken naast hem neergelegd.
Op zijn rug liggend in de ambulance, dwaalden zijn gedachten af naar die dagen vol angst en neerslachtigheid, toen hij dacht dat zijn laatste uur geslagen had. Hij was vierentwintig toen zijn huisarts hem het nieuws dat hij al gevreesd had vertelde en hij kon nu nog de knoop in zijn maag voelen die dat bericht veroorzaakt had, alsof het gisteren was gebeurd. Het was allemaal zo snel gegaan. Binnen een jaar was hij van een energieke, nog maar net volwassen man met een fris, van gezondheid blozend gezicht veranderd in een psychisch en fysiek wrak. Met zijn donkere krullen en sprankelende ogen had hij onmiddellijk veel succes gehad in de Amsterdamse homoscene. Hij was niet knap op een klassieke manier, maar iedereen was het er over eens dat hij iets bijzonders had, een ondefinieerbare aantrekkingskracht die hem tot een begerenswaardige prooi maakte waardoor Marcel geen enkel probleem had mannen op te pikken. Dat was misschien wel het probleem geweest. Hij was niet dom, hij zag wat er om hem heen gebeurde, hij kende de feiten en zag mensen ziek worden of plotseling verdwijnen, en toch...
Terwijl de ambulance door de drukke straten reed, de sirene gierend door zijn gedachten sneed en zijn lichaam heen en weer werd geschud door de onregelmatigheden in het wegdek, voelde hij zichzelf wegglijden in een staat van halfbewustzijn.
"Meneer van Ommen, Marcel, wakker worden. Ik moet het bed verschonen."
Het vriendelijke gezicht van Renske lachte hem toe. Zij had voor hem gezorgd, zijn favoriete verpleegster. Hij kon haar nog zien zitten, op de rand van het bed, in haar hand een plastic beker warme chocolade, knikkend met haar hoofd en af en toe een vraag stellend maar over het algemeen gewoon luisterend. Pas achteraf had hij zich gerealiseerd hoeveel extra tijd en aandacht ze hem geschonken had, hetgeen hem een en ander geleerd had over de reikwijdte van menselijk medeleven. In de plaats van haar gezicht verschenen er nu beelden in zijn hoofd van alle mannen die hij gehad had en van verschillende situaties, in slaapkamers, kroegen, sauna's en darkrooms. Hoe geweldig had hij het allemaal gevonden. Het was allemaal zo onschuldig en zonder schuldbesef geweest. Hoe hij was gevallen voor de complimentjes en hoe hij had genoten van de lichamelijke bevrediging, het was zo naïef van hem geweest. Hij hoorde nog Willems waarschuwingen nagalmen in zijn oren, maar de jeugd heeft het gevoel onsterfelijk te zijn en Marcel was gewoon doorgegaan, zoals zovelen overtuigd dat hem niets zou kunnen overkomen. Toen de schok van de waarheid eenmaal kwam, had die niet harder doel kunnen treffen.
Mia maakte zich vooralsnog geen zorgen om Ben, ze was daarentegen woest! Ze had niet alleen zo langzamerhand honger als een paard maar ze voelde zich ook enigszins voor schut staan. Afgezien van het feit dat ze met hem zou breken, had ze zich wel mooi uitgesloofd om zich te transformeren in een dure hoer, iets waarvan ze wist dat hij dat onweerstaanbaar zou vinden. Net als die spin met die toepasselijke naam, de zwarte weduwe, zou ze hem niet aan de kant zetten zonder hem nog een keer een pleziertje te gunnen. Geërgerd pakte ze de telefoon op en belde zijn nummer. Ze gooide vloekend de hoorn neer toen er weer niet werd opgenomen.
"Hij zal wel weer een van zijn maatjes van de universiteit zijn tegengekomen", siste ze. "Hij kan de tyfus krijgen. Als ik niet belangrijk genoeg ben... Dit is de laatste keer dat hij me laat zitten. Geen laatste pleziertjes voor jou, vriend."
Ze zette de computer uit, trok haar jas aan, pakte haar tas en verliet de winkel, de deur hard achter zich dichttrekkend waardoor de ramen in hun sponningen trilden. Ze zette haar kraag op en liep in de aanhoudende motregen de straat uit in de richting van het café op de hoek. Pas toen ze zichzelf weerspiegeld zag in de etalage van een platenzaak, realiseerde ze zich dat ze nog steeds opgeverfd was als een temeier.
8.Candice en de buurman
Gerrit zat nog steeds naakt voor het beeldscherm. Hij voelde zich enigszins gegeneerd en begon het nu ook koud te krijgen. Hij stond op om een schone spijkerbroek en een T-shirt aan te trekken. Snel liep hij terug naar de computer maar er was nog steeds geen antwoord van Miranda. Hij had geprobeerd haar via Messenger Service te bereiken, maar zag dat ze niet meer on-line was. Een vreemd soort schuldgevoel overviel hem, hoewel daar eigenlijk helemaal geen reden voor was. Stel dat een van zijn vrienden of collega's op dit moment zich rot zat te lachen om die naaktfoto van hem. Of erger nog, Miranda! Net als die keer dat hij een foto van Dick Wolters had gezien op een dating-site. Belachelijk! Zijn foto stond helemaal niet op het Net; hij had hem per e-mail gestuurd, maar toch voelde hij zich een beetje te kijk gezet. Hij besloot nog vijf minuten te wachten en dan maar wat te eten te gaan halen, want als ze dan nog niet gereageerd had zou hij er maar van uitgaan dat ze niet meer geïnteresseerd was. Hij bracht haar foto weer op het scherm en overwoog zichzelf te beroeren, maar daar was hij eigenlijk helemaal niet voor in de stemming. Trouwens, wat als ze net weer on-line kwam als hij op het punt stond te exploderen? Eigenlijk verlangde hij terug naar de ouderwetse versierrituelen: jongen ontmoet meisje in kroeg, jongen overlaadt meisje met complimentjes en drankjes, jongen neemt meisje mee naar huis. Je wist dan tenminste waar je aan toe was.
Hij hoorde een vrouwenstem schreeuwen in het appartement boven hem en verder was het enige geluid dat hij hoorde het zoemen van de computer en het tikken van de regen tegen het raam.
Net toen hij besloten had nog één spelletje Solitaire te spelen, verscheen er een bericht op het scherm.
"Foto ontvangen. Nou, nou, wat hebben we hier?" Er was geen enkele manier waarop hij de toon van dat bericht uit de tekst kon opmaken. "Je ziet er wel heel anders uit zonder kleren." Hevig geïrriteerd typte hij zijn antwoord.
"Vind je het gek? Luister, ik weet dat ik geen Adonis ben, maar zou je alsjeblieft op z'n minst kunnen proberen iets aardigs te zeggen?"
"Nee, nee, je begrijpt me verkeerd, je ziet er prima uit. Ik kan je nu zien als het beest dat je werkelijk bent en ik kan jouw lichaam met het mijne vergelijken. Volgens mij passen we wel bij elkaar, denk je niet?" Dat was beter. Gerrit voelde zijn zelfvertrouwen groeien en toetste weer een boodschap in.
"Ik vind het wel cool dat we dit nu kunnen doen. We kennen elkaar tenslotte pas een paar weken."
"Jij denkt dat we elkaar kennen? Kunnen twee mensen die elkaar nooit in levende lijve ontmoet hebben, elkaar leren kennen via het Internet?"
"Nou ja, tot op zekere hoogte. Trouwens, jij bent hier mee begonnen, jij hebt het als het ware een nieuwe dimensie gegeven. Als we elkaar echt ontmoeten springt er misschien helemaal geen vonk over. Misschien wordt het wel een grote teleurstelling voor je."
"En voor jou. Gaan we elkaar dan definitief ontmoeten?"
Gerrit had zijn besluit al genomen. "Ik heb volgend jaar zes weken vakantie, dat betekent dat ik na Nieuwjaar weg kan wanneer ik wil. Wat dacht je ervan als ik ergens in januari kom?" Het duurde vrij lang voordat het antwoord kwam.
"Wie denk je wel dat je bent, gedegenereerde klootzak! Ik heb jouw spelletje door en de politie is ingelicht. Ze zouden mensen als jou moeten castreren!"
Gerrit viel verdoofd terug in zijn stoel, alsof hij net een kaakslag had gekregen. Wat was dit nu weer? Speelde ze opnieuw een spelletje met hem? Hij voelde zich zweterig en koud tegelijk. Zenuwachtig begon hij te typen.
"Miranda, wat bedoel je? Wat is er aan de hand?"
Geen reactie. Ze was weer off-line. Niets. Hij zat nog zeker vijf minuten naar het beeldscherm te staren voordat hij besloot dat het zinloos was. Zijn Messenger Service on-line latend, stond hij op en liep naar het raam. Hij begreep er niets van. Waarom had ze zo gereageerd? Een bepaald gevoel in zijn maag vertelde hem dat dit nog niet het eind van dit verhaal was, nog lang niet!
Het geschreeuw van boven verstoorde zijn overpeinzingen. De stem werd steeds luider. Het leek alsof ze in de problemen zat.
"Roy, waar ben je verdomme? Roy!" Het was in het Engels gegild. Toen schoot hem te binnen dat de oude zwerfster die soms in het portiek beneden overnachtte, hem verteld had dat er een stel Amerikanen in het appartement direct boven het zijne zouden komen logeren.
"Hallo. Alles goed daar?", schreeuwde hij aarzelend vanaf het balkon. Het gillen stopte even.
"Roy, ben jij dat? Waar ben je? Waar ben je geweest? O, mijn hoofd!"
Gerrit begon zich nu toch zorgen te maken. Wat had ze aan haar hoofd?
"Luister, ik ben Roy niet. Ik ben je benedenbuurman en ik kom nu naar boven om te kijken of alles goed is." Daarop ging hij naar binnen, pakte zijn sleutels en liep naar de voordeur.
Toen Candice wakker werd dacht ze dat ze nog in Florida was. Ze verheugde zich al op het ontbijt buiten op het terras, een frisse duik in het zwembad na haar ochtendgymnastiek en dan later op de ochtend cappuccino's drinken bij Di Maggio's met haar vriendinnen. Het was dan ook een bittere teleurstelling toen ze haar ogen opende en het verveloze plafond en de met spinrag bedekte lampenkap ontwaarde. Ze schreeuwde om Roy maar er kwam geen antwoord. Het licht van een straatlantaarn viel door het beregende raam naar binnen en ze realiseerde zich dat het nacht moest zijn. Ze dacht dat hij wel weer op de bank in slaap gevallen zou zijn, zonder ook maar een moment te overwegen dat hij er misschien helemaal niet zou zijn. Ze probeerde op te staan maar de knallende hoofdpijn deed haar onmiddellijk terugvallen in de kussens. Ze schreeuwde weer, opnieuw zonder reactie. Ze voelde haar boosheid groeien en ging steeds harder schreeuwen.
Candice vermoedde dat deze karaktertrek haar af en toe onuitstaanbaar maakte, maar ze was altijd zo geweest. Als enig kind had ze geleerd dat ze maar hoefde vragen en ze kreeg waar ze om vroeg. Haar ouders waren niet meer zo jong toen ze haar kregen en waren zo dolgelukkig met haar komst dat ze haar op een bijna ziekelijke manier verwenden. Candice was daardoor opgegroeid tot een vrouw die wist wat ze wilde en alle middelen inzette om dat ook te krijgen. Toen ze Roy voor het eerst ontdekt had op de trouwerij van een vriendin, had ze uitgezocht wat zijn mogelijkheden waren en hem vervolgens voor zichzelf opgeëist. Van zijn zijde was er, zoals ze al verwacht had, weinig weerstand geweest. In de loop der jaren was ze er achter gekomen dat Roy eigenlijk een lot uit de loterij was. Hij was makkelijk in de omgang, plooibaar en haar volledig toegewijd. Ze had ervoor gezorgd dat hij de juiste beslissingen nam aangaande zijn loopbaan en dat ze in de juiste kringen verkeerden. Langzaam maar zeker had ze de cocon gesponnen die hen nu beschermde. Zijn zeldzame tegenstribbelingen werden door haar makkelijk gepareerd, meestal door zo'n scène te maken dat hij zich al snel gewonnen gaf. Toen Roy niet kwam opdagen na hem verschillende malen geroepen te hebben, lanceerde Candice daarom maar een woedeaanval en gilde de longen uit haar lijf. Ze hoorde iemand roepen en hoewel het van buiten leek te komen, nam ze aan dat het Roy was. Haar hoofd vastgrijpend bereidde ze zich voor om de martelaar uit te hangen. Opnieuw hoorde ze de stem, maar ze kon niet verstaan wat er gezegd werd. Ze besloot niet te antwoorden. Hij moest maar naar haar toe komen.
Gerrit liep langzaam de trap op en bleef vervolgens staan voor de deur van de bovenburen. Wat Miranda eventueel nog te zeggen had na die merkwaardige uitbarsting kon wachten en deze dame leek in acute nood te verkeren. Hij klopte op de deur en wachtte. Geen reactie. Na nog een keer geklopt te hebben zonder resultaat, begon hij zich echt zorgen te maken. Moest hij de politie bellen? Hij besloot het nog eens te proberen en klopte ditmaal veel harder en indringender. Hij meende wat gestommel te horen aan de andere kant van de deur. Na nog een paar seconden gewacht te hebben ging hij op zijn knieën zitten om door het sleutelgat naar binnen te kunnen kijken. In die positie vond een ziedende Candice hem toen ze de deur opende.
"Wat heeft dat te betekenen?" Ze torende boven hem uit in haar babydoll, haar handen op haar heupen, haar wilde kroeshaar volledig door de war van het lange slapen. Gerrit was op slag volledig gehypnotiseerd door haar verschijning.
Vele koppen koffie later bleek dat Candice en Gerrit het uitermate goed met elkaar konden vinden. De normaal gesproken keurig nette, drieënveertigjarige Amerikaanse, die op een willekeurige dag in Florida nog liever een zak met wormen zou opeten dan in haar huidige outfit een vreemde man te woord te staan, en de negenentwintigjarige Nederlander die kort tevoren nog verliefd was geweest op een digitale schoonheid, zaten gezellig aan de keukentafel hun levensverhalen aan elkaar te vertellen. Candice was ervan overtuigd geweest dat hij een inbreker was en had klaargestaan om hem een geweldige trap te geven die hem ongetwijfeld de trap af had doen donderen. Aan moed had het haar nooit ontbroken. Pas toen ze hem beter bekeek en luisterde naar zijn haastige verklaring, begon ze zich lichtelijk schuldig te voelen en nodigde hem uit voor een kop koffie. Over het algemeen vertrouwde ze niemand, maar Gerrits jeugdige oprechtheid en duidelijke bezorgdheid deden haar twijfels als sneeuw voor de zon verdwijnen. Ze realiseerde zich echter niet dat wat zij aanzag voor bezorgdheid in werkelijkheid Gerrits blinde angst was dat zij hem ernstig letsel zou berokkenen. Verbazingwekkend was verder dat de conversatie vanaf het moment dat hij binnenkwam uitermate soepel was verlopen. Ze voelde zich volkomen op haar gemak bij deze jonge, aantrekkelijke man.
Candice voelde haar rancuneuze sentimenten die ze de laatste dagen had gehad wegsmelten tijdens deze eerste ontmoeting met een echte Nederlander en na een tijdje zat ze te giechelen om zijn grapjes en zijn aandoenlijke accent en merkte ze dat ze ongegeneerd met hem zat te flirten. Hij was zo verfrissend eerlijk en scheen geen enkel gebruik te maken van de codes van dubbelzinnigheden en insinuaties die zij in Florida zo gewend was te ontcijferen. Al die tijd in Amsterdam had ze eigenlijk met niemand anders dan met Roy gepraat en ze moest toegeven dat ze misschien te snel conclusies had getrokken. Terwijl ze Gerrit hoorde vertellen over zijn stad met alle plussen en minnen, vroeg ze zichzelf af waarom ze niet de moeite had genomen wat meer over Amsterdam te weten te komen. Het was niet reëel te verwachten dat het hier net als in Tampa zou zijn. Diep in haar hart wist ze dat haar normen en waarden nogal beperkt waren en dat de wereld veel meer te bieden had dan haar besloten wereldje, maar toch voelde het als een openbaring toen dit tot haar doordrong. Tegelijkertijd merkte ze tot haar verontrusting dat ze zich sterk seksueel aangetrokken voelde tot de jongeman die tegenover haar zat. Het was alsof ze weer zestien was en ze vroeg zich af hoe hij er zonder kleren uit zou zien. Hoewel Roy haar niet had hoeven ontmaagden, had ze weinig ervaring met mannen gehad, en eenmaal gesetteld als huisvrouw en steun en toeverlaat voor haar man, had ze bijna nooit zelfs maar aan andere mannen gedacht. Gerrit riep gevoelens bij haar op die sinds haar tienerjaren weggestopt waren geweest, en het gevaar daarvan wond haar op. Nog opwindender was dat Gerrit haar gevoelens leek te beantwoorden. Ze deed haar best om nieuwe gespreksonderwerpen te vinden zodat hij nog niet zou vertrekken, maar na een tijdje bleek dat haar koffie op was en Gerrit besloot een nieuw pak te halen uit zijn keuken.
"Ik zal je echte Nederlandse koffie laten proeven en ik zal ook wat cognac meebrengen."
"Blijf niet te lang weg, je hebt geen idee hoeveel ik hiervan geniet."
De ogen van Candice fonkelden en ze voelde dat ze gloeide van opwinding.
Gerrit rende de trap af en ging zijn woning binnen. Juist toen hij een pak koffie uit een van de keukenkastjes wilde pakken, werd er aangebeld.
Jezus, ze zal me wel achterna gekomen zijn. Moet je kijken wat een troep het hier is, ging er door hem heen terwijl hij naar de deur liep om Candice binnen te laten.
- Roy durft
- Carolien doet Gods werk
- Mia is woest en Ben ziet het niet komen
- Candice en de buurman
Kameleonesk